De Amerikaanse presidentsverkiezingen komen er vannacht aan en waar dat in ”normale tijden” aanleiding zou zijn tot cynische commentaren over douchebags en turd sandwiches, vormt 3 november 2020 de eindcesuur van wat een normaal mens dat bewust leeft en enigszins goede smaak heeft in één kalenderjaar aankan. De twee laatste maanden hoeven dus écht niet meer.
De Brexit-poppenkast laat ik nog voor wat die is, maar naast een pandemie die door 80% van de wereld op blunderende wijze werd aangepakt, naast de hoogste gemiddelde globale temperatuur sinds het begin van de metingen, naast een Bolsonaro die erop staat om nog een grotere hufter en fascist te zijn dan Trump, naast een verdere consolidering van totalitarisme -zowel politiek als in de vorm van extreme rijkdom- en ook nog eens náást het feit dat pandemie noch klimaatverandering ook maar tot enige verandering hebben geleid. Naast dit alles blijkt er niet alleen in de V.S., maar ook wereldwijd de noodzaak te zijn voor een beweging die het afslachten en gewelddadig aanpakken van mensen met een donkere huidskleur aan banden wil leggen. En dan was er nog Moria, de schaamte écht voorbij.
Richard Dawson bracht in 2019 één van de beste albums van dat jaar uit, getiteld ‘2020’. Een conceptplaat over hoe hij de wereld en specifiek Groot-Brittannië in 2020 zag. Het album bleek een kinderlijk naïeve benadering te zijn van een veel grotere nachtmerrie. Dit gevoel is ook een rode draad doorheen werkelijk alles wat in 2020 is uitgekomen. De Covid-albums zijn ten vroegste voor volgend jaar.
Hoezeer de algemene malaise thema’s of klankkleuren ook voorbij heeft gestoken, er is in 2020 veel goede muziek uitgekomen. Ik ga hier dieper in op een aantal releases die een gitzwart jaar van enige grijstinten voorzien hebben.
Beatrice Dillon – Workaround
Een nichetendens in de elektronica is die van liquide, bijna luie beats en samples. Denk maar aan Call Super, maar net zo goed aan de aan dub schatplichtige producties van Jay Glass Dubs of zelfs Nicolas Jaar himself. Trager, warmer. En vaak dus ook een welkom contrapunt voor de kilheid van 120-140 bpm.
‘Workaround’ is een complexloos en zomers album waarin de Britse Beatrice Dillon vooral erg funky en speels klinkt. De invloeden zijn talrijk: Caraïbisch, afrobeat en links en rechts talrijke onverwachte samples, nu eens aan pop dan weer aan clubmuziek denkend. De plaat zit dan ook tjokvol productionele pareltjes en is qua instrumentatie alleen al bizar interessant. Het kabbelende karakter van ‘Workaround’ staat intens genot van al dat audiofonisch lekkers dus zeker niet in de weg. Een prachtdebuut.
Rafael Anton Irissari – Peripeteia
Zoals Pyramid Song 800%. Rafael Anton Irissari, de koning van de exponentiële geluidsaugmentaties, maakt met ‘Peripeteia’ wellicht zijn meest ingetogen werk tot op heden. Ingetogen betekent echter niet ‘niet luid’. ‘Peripeteia’ vráágt om een intense beluistering waarin het rijke universum van dit album over het gehele spectrum zichtbaar wordt.
‘Peripeteia’ is immers een werk dat als geen ander synesthesie kan oproepen, en daarvoor heeft Irissari in tegenstelling tot Roly Porter geen straffe visuals nodig. Alleen maar versterkers. Versterkers, en een flinke dosis William Basinski.
Sam Gendel – Satin Doll
Een album met jazz standards dat een AOTY (nou ja) lijst haalt. Ook zoiets is mogelijk in 2020. Maar Sam Gendel krijgt deze plek vooral omdat hij tot een zeer exclusief clubje van muzikanten hoort die de singulariteit van een nummer weet te vangen en, belangrijker nog, weet af te lijnen. Daarmee gaat Gendel aan de slag, en met niets anders. Het resultaat is een minimalistische oefening in het herhaaldelijk benadrukken van de beste kwaliteiten van elk tijdloos nummer, tot de tracks bijna onherkenbaar worden -zelfs voor het geoefende oor. Hetzelfde geldt even vaak voor zijn instrument; Gendel is saxofonist.
Satin Doll heeft expliciete West Coast-vibes (denk Snoop Dogg, maar denk ook Roy Ayers) en zou zo in de Brainfeeder-stal kunnen passen. Ook hip hop is nooit ver weg. Zet dit album bovenaan je lijst als er over een half jaar weer prille lentezon te zien is en we misschien stilaan naar beter tijden mogen uitkijken. ‘Satin Doll’ viert immers het leven, wat een plek op een lijst van 2020 alleen maar verdienstelijker maakt.
Klara Lewis – Ingrid
Vooruit, nog eentje met een hoek eraf dan. ‘Ingrid’ is immers een live-album van één track. Van 20 minuten. Maar het betreft een danig perfecte oefening in opbouw van een dronestuk, dat het zo in een handboek kan. Aan het einde applaudisseer je spontaan mee met het nog net hoorbare publiek.
R.A.P. Ferreira – Purple Moonlight Pages
Als je Milo nog niet kent, dan maak je best wat tijd vrij in je agenda om naast dit album ook nog ‘Who Told You to Think??!!?!?!?!’ en ‘Budding Ornithologists Are Weary of Tired Analogies’ tot je te nemen. Twee titels die symptomatisch zijn voor het woordelijke kunst- en vliegwerk van Rory Allen Philip Ferreira. Nog steeds geen 30, maar zonder enige twijfel de beste rapper op aarde. Dat lees je goed.
Jonwayne, Billy Woods en de eeuwige MF Doom leggen het niet per se af op basis van kunde an sich, maar wel als het gaat om hoe groot het universum is dat ze kunnen creëren. R.A.P. Ferreira ging min of meer onder zijn eigen naam verder, omdat de ruimte waarin Milo opereerde steeds meer samen leek te vallen met de opbouw van levenservaring van de artiest achter het pseudoniem. Milo was de filosoof op zoek naar antwoorden op grote levensvragen, maar ook de jongeling die nog nieuwe dingen moest uitproberen.
R.A.P. Ferreira is de man die ondertussen een zoon kreeg en naar godbetert *checks notes* Biddeford, Maine trok. Waar hij overigens een platenzaak en label (Ruby Yacht) runt. Op ‘Purple Moonlight Pages’ hoor je dus niet zo gauw referenties naar Kierkegaard. Dat is voor Milo-kenners even wennen, en het zet je ook op het verkeerde been. ‘Purple Moonlight Pages’ is immers een groeiplaat van formaat die de esoterische kunde van Milo vertaalt naar het echte leven. Een unieke tour de force die in dit krankzinnige jaar geheel onopgemerkt is gebleven, maar stiekem nog lang zal nagalmen.
Eugene Ughetti – Agglomeration of Measurement
Wellicht het moeilijkste album uit deze lijst. ‘Agglomeration of Measurement’ wisselt immers hemelse soundscapes af met haperende en onaardse klanken die je opgebouwde staat van bliss meermaals doorbreken. Ughetti daagt je als geen andere moderne componist uit om je volledig te focussen op klank.
Titels als ‘Tremolo’ en ‘An Elemental Thing’ verraden het al: dit zijn pure geluidsoefeningen met geen andere bedoeling dan je te laten horen wat al is aangekondigd in de titel. Maar dan wel op de eigenzinnige manier van deze Australiër -nota bene een raspercussionist. Niet toevallig is dan ook de prachttrack ‘March Static’ met voorbij denderende snares en trommels die doen denken aan opgezweepte roedels honden van lifestyle anarchisten op een breakcore feestje in een kraakpand. In alle ernst doet dit album meer dan eens denken aan Kyriakides, maar het is -net als de rest van ‘Agglomeration of Measurement’- in de eerste plaats een sonisch wonder. Als dit ”modern klassiek” is, count me in.
White Boy Scream – BAKUNAWA
Belangrijke muzikanten die niet onder één noemer te plaatsen vallen, zullen de komende jaren exponentieel groeien. Denk maar aan Holly Herndon, Sarah Davachi of de onvermijdelijke Stephen O’Malley: sterk gegrond in een scene of muzikale stroming, maar middels academische dan wel kunstzinnige verruiming inmiddels terechtgekomen in vaak onverwachte middens.
White Boy Scream is een project van de Filipijnse Micaela Tobin (géén familie van dus), een klassiek gevormde muzikante die zoals wel vaker het geval is voor artiesten van haar kaliber -CalArts is echt wel dé place to be- vanuit Los Angeles opereert. Het grote verschil met namen als Herndon of Davachi is dat ze op haar album ‘BAKUNAWA’ een veel grotere waaier aan muzikale disciplines en invalshoeken combineert. Sterker nog: ‘BAKUNAWA’ is in essentie een opera.
Toch is ‘BAKUNAWA’ ook sterk concept-gebonden. Het album behandelt immers het gegeven van uitgedoofde stemmen van voorouders uit een reeds uitgeroeide beschaving of gemeenschap. Een universeel, maar paradoxaal genoeg -en toch ook weer niet- onderbelicht thema in de kunsten dat met name in recente jaren steeds meer aan de oppervlakte komt. Ook al moet je op ‘BAKUNAWA’ niet op zoek gaan naar een expliciete en quasi-militante insteek zoals bij Moor Mother of DeForrest Brown Jr.
Het gaat er op ‘BAKUNAWA’ zo mogelijk nog minder subtiel aan toe. En toch is het een plaat die je eerst en vooral raakt op het meest artistieke niveau. Pas later leg je de link met de thematiek. Je hoort er opera als rode draad, maar ook harsh noise en zowel harmonieuze meerstemmige als ronduit enge secundaire vocals. Vooral laat deze plaat je niet meer los. Het ontleden van de artistieke keuzes, een logische reflex bij zoveel onverwachte en vaak botsende input, ruimt bij elke luisterbeurt gaandeweg plaats voor eenvoudige emotie: verwarring, angst, verwondering en ontroering. In die volgorde.
Armand Hammer – Shrines
Goed, als er dan toch eentje de beste moet zijn dit jaar. Dan deze maar. ‘Shrines’ doet iets wat in feite onmogelijk is: het gevoel van 2020 bevatten op één plaat. Dat het überhaupt aansluit bij de krankzinnige tijden waarin we leven, is al een verdienste. Praktisch alle andere werken in deze lijst komen wat dat betreft hopeloos te laat -een album maken kost nou eenmaal tijd.
Armand Hammer is natuurlijk niets anders dan het monsterverbond tussen ELUCID en Billy Woods, aangevuld met briljante figuren uit de hedendaagse hip hop. En de naam is uiteraard geen toevallige keuze; ik ben ook overtuigd van de dubbelzinnigheid ervan. Billy Woods pretendeert niets anders; hij is de zoon van een marxist die ooit naar Afrika terugkeerde op zoek naar een onmogelijke utopie -een niet-karikaturale Black Panther.
‘Shrines’ is niet beter dan ‘Paraffin’ uit 2018, maar ook die plaat deed toen mee voor titel van beste album van het jaar. Het niveau is gewoon ongekend, op beide werken. Armand Hammer poogt niet eens om één lijn of thema uit te kiezen. Nog meer dan op ‘Paraffin’ -met de grootst denkbare luiheid kan je dat een BLM-plaat noemen- behandelt ‘Shrines’ werkelijk al het mogelijke. Omdat geen beginpunt hebben onmogelijk is, kozen de heren dan maar voor de Tiger King uit Harlem, Antoine Yates.
”So if it got hungry, did you get scared?”
”If that shit got hungry, I had to go and TAKE chicken”
Met een symbolisch beladen -en toevalligerwijs actueel, want afgelopen voorjaar waren we met z’n allen als volslagen idioten verknocht aan een welbepaalde Netflix-serie- en schijnbaar toevallig onderwerp als start, wijden ELUCID en Billy Woods haast onbeperkt uit over alle disfunctionaliteit en ontwrichting die ze kunnen detecteren. Volkomen associatief en wars van hiërarchie; een heuse woordelijke multilevel-analyse van de fucked upness van de Amerikaanse samenleving.
En ondertussen mag je niet vergeten wat voor schrijverskunst het vergt om al die schijnbaar ongerelateerde of in het beste geval vaag verwante thema’s, momentopnames en ingevingen met elkaar te rijmen. Al dan niet letterlijk. Het gebeurt in de geschiedenis van de hoogcultuur wel eens vaker dat een summum van kunde wordt bereikt op het verkeerde moment en pas later als dusdanig werd herkend. Denk maar aan Van Gogh of Vic Chesnutt.
Armand Hammer is zeker geen marginaal fenomeen, maar lees volgend stuk even hardop en vraag je af waarom je nog nooit of nog niet genoeg van deze muziek hoorde:
Like every deadbeat dad, his excuse?
He better than the one he had
Even the haters ain’t want it to be this bad
Donovan McNabb, even his neighbors pretended to be sad
Even the prosecutor considered dropping the whole thing
But then she said, “nah”, a stroke of the pen
A flick of the wrist, a shiv in the neck instead of the ribs
Josef K when they led him to the ditch
I used to think I was better than this, I was remiss
I was impressed how they boiled it down to a gif
I was shipwrecked but had enough for a spliff
I was depressed watching old men bicker
Over musty old beef from ’96, dusty old bricks
Two-hundred and forty some months
And to think you ain’t learned shit
(You ain’t learned shit, you ain’t learned shit)
(uit ‘War Stories’)
Yves Tumor – Heaven to a tortured mind
Okee, één mainstream naam hoort hier ook thuis. Groot is het respect voor de ambitie van Yves Tumor, die zichzelf met een rake mix van pop en verknipte funk straks tot op de grootste podia zal katapulteren. Zeker, zijn muziek is ook op dit album opportunistisch (dat was op ‘Safe in the hands of love’ ook al zo), maar het maakt deze stunt er niet minder op.
‘Heaven to a tortured mind’ is een album vol bangers -denk maar aan het briljante duet ‘Kerosene’ of ‘Super Stars’- die zo op kunnen tijdens een feestje vol met normies en basic bitches -je hoort hen niet eens klagen. En tegelijk gaat deze muziek er ook vlotjes in bij de gemiddelde Le Guess Who?-bezoeker. Faut le faire.
Yves Tumor mag van mij de nieuwe internationale diva en one size fits all fashion statement zijn. David Bowie is immers al een poos dood.
Oranssi Pazuzu – Mestarin kynsi
De andere beste plaat van 2020? Meh. Enerzijds is het niveau van dit jaar zeer constant en zijn er geen absolute uitschieters. Anderzijds kan ‘Mestarin Kynsi’ nooit helemaal tippen aan dat mirakel uit 2016 (het andere kutjaar), ‘Värähtelijä’. Maar dat verwachtte niemand. Het niveau bewaren en evolueren was al voldoende voor dit vijftal uit het knotsgekke Finland.
‘Mestarin Kynsi’ slaagt daar zonder meer in. Het album voelt korter, compacter en intenser aan zonder het ook echt te zijn. Het aan postrock schatplichtige gedweep met quiet/loud en dark/blistering light ruimt hier plaats voor nog meer fusie en vooral voor parallelle sporen waar Oranssi Pazuzu -met name dankzij hun snel ontwikkelde kunde als muzikanten- zonder enige moeite op blijft zitten.
Van een introverte zoektocht naar de waanzin van realiteit en maatschappij. Van Fins bos naar dystopische -hét woord is gevallen- grootstedelijke context. Dat is de echte evolutie tussen ‘Värähtelijä’ en ‘Mestarin Kynsi’. Een evolutie die perfect getimed lijkt, maar die Oranssi Pazuzu ook uitdaagt om nog meer stijlen tegelijk toe te passen. Het is hen bizar goed gelukt. En dat kristalliseerde in veruit de beste Covid-livestream van 2020. Ga er even lekker voor zitten.
Ka – Descendants of Cain
48 jaar jong, brandweercommandant in New York en een peilloze bron van wijsheid. Dat is Kaseem Ryan in een notendop. Maar onder de noemer Ka (of Dr. Yen Lo, of Hermit & the Recluse) brengt hij fenomenale rap uit met een ongekend ASMR-gehalte. Al is dat laatste schijn. Ja, ‘Descendants of Cain’ klinkt als vintage Ka in die zin dat een mantel van rudimentaire en vaak asymmetrische samples -beats zijn er zelden- je samen met zijn monotone, zalvende stijl helemaal inpakken.
Maar Ka is ook boos, gedreven en direct. Hij is zoals een MF Doom zonder dick jokes, wellicht omdat hij nooit een échte beroepsrapper kon worden en al die tijd, tot op vandaag, met twee voeten in Brownsville is gebleven. Ka heeft het op ‘Descendants of Cain’ over niets anders dan het leven en de keuzes die hij (n)ooit kon maken of mocht maken en welke lessen hij daarover kan doorgeven aan de volgende generatie.
De goedkope referenties aan obscure films -een constante op al zijn albums- nemen we dan maar voor lief. Ka is immers een DIY-artiest van de hoogste soort, die zijn eigen LP’s verpakt en per post verstuurt. Maar Ka’s kunde krijgt ook steeds meer erkenning, met name van mede-artiesten die niet zelden -meer dan ze zelf willen toegeven- zijn stijl als inspiratie gebruiken. We noemen er maar één: Earl Sweatshirt.
Lea Bertucci – Acoustic Shadows
Twee stukken, 42 minuten. Geduld is geen overbodige luxe als je dit werk van Lea Bertucci doorploegt, maar de beloning is niet min. ‘Acoustic Shadows’ verkent met respectievelijk ‘Brass’ en ‘Percussion’ de limieten van compositie gebaseerd op één element. Zonder dat het een minimalistisch cliché wordt.
‘Brass’ klinkt vertrouwd dankzij de werken van onder meer Ellen Arkbro, maar ook Sunn O)))’s geëxperimenteer met de trombone. Het soms onaardse gegalm is praktisch een constante geworden in de hedendaagse (elektronische) muziek. Bertucci is hierin echter niet voorspelbaar; ze slaagt erin om de spanning hoog te houden door met ruimte te spelen -plots hoor je in de verte andere trompetten- en dreigende dronesalvo’s in- en uit te faden.
‘Percussion’ is andere koek en nog een stuk uitdagender. Omdat het hier nog moeilijker blijkt om niet in clichévallen te trappen, vervormt Bertucci het geheel veel meer en maakt er iets abstracts van. Dit doet ze echter zonder aan ruimtelijkheid in te boeten, waardoor je je tijdens de hele luisterbeurt binnenin een fenomenaal grote constructie waant -pakweg een koeltoren.
De muziek die Lea Bertucci maakt, is in veel opzichten de toekomst. Niet per se omwille van de toevoeging van elektronica. Het gaat er vooral om dat componisten als Bertucci gebruik maken van unieke fysieke componenten. In dit geval is die genoemde ruimtelijkheid immers ook een échte plek: de binnenkant van een kolossale Keulense brug (dus geen koeltoren). En alles is ter plekke opgenomen. De field recording-aanpak heeft als nadeel dat deze niet herhaald kan worden, maar betekent voor de wereld van opgenomen muziek -zeker in Covid-tijden- altijd een niet te onderschatten meerwaarde.
De grens tussen podium en kunstruimte vervaagt, net zoals de grens tussen performance en installatie. Zolang het je maar raakt. En dat doet ‘Acoustic Shadows’ zeker, anders stond deze hier niet tussen.
Aho Ssan – Simulacrum
Désiré Niamké is een Franse producer wiens artiestennaam Aho Ssan je alvast mag onthouden. Anders dan de toch al rijke Franse hedendaagse alternatieve muziek, klinkt Niamké met zijn debuut ‘Simulacrum’ -dat in première ging op Berlin Atonal 2019 ook helemaal niet französich.
Neen, je zou deze mate van muzikale ontwrichting eerder koppelen aan een samenleving die het in recente tijden hard te verduren kreeg. ‘Simulacrum’ doet immers onrechtstreeks denken aan de Perzische glitch van Sote (overigens ook in 2020 alweer goed voor een sterke plaat, ‘Moscels’) of de onbehaaglijkheid van Roly Porters ‘Kistvaen’, nog zo’n plaat die deze lijst net niet haalde.
Maar Frankrijk is natuurlijk een ontwrichte samenleving die het hard te verduren kreeg en nog steeds krijgt. Dat is ook het mooie aan ‘Simulacrum’: het is een album dat op een zeldzame manier de tot dusver relatief verborgen state of mind van een land naar boven weet te brengen. Een illustratie daarvan hoor je ook terug op koniginnentrack ‘Blind Power’, waarin steeds meer sporen tegelijk op de voorgrond treden en het nog vrij lang duurt eer sonische verzadiging optreedt. Maar als die er is, dan is al lang duidelijk wat er gebeurde: iets is te ver gekomen en toen we nog op tijd waren om het te stoppen, verzuimden we dat.
Quelle allégorie, quoi.
Wire – Mind Hive
Helemaal aan het begin van 2020, toen ik dacht dat we zo’n saaie SARS-soap zouden krijgen zoals in 2003, verscheen een zoveelste Wire-album in hun derde reünie-tijdperk, ook wel de periode die je los als hun beste mag beschouwen. Wire is voor postpunk wat Deftones is voor nu metal: eeuwig relevant; doen per definitie niets verkeerd.
En laat postpunk nou een genre wezen dat -haha, hier komt een verpletterende clichézin- vandaag rEleVantER daN oOIT iS. De simpele tekstuele schema’s en voorspelbare thematiek nemen echter niet weg dat Wire steevast puike nummers maakt die net zo goed voor pop van de bovenste plank kunnen doorgaan (luister maar naar ‘Off the Beach’).
45 jaar na hun genese en zeker in de periode na 2010 blijven de krasse knarren -met wat hulp van young pup Matthew Simms- gewoon een topband. Niets meer en niets minder.
Onoe Caponoe – Invisible War
Van de oudste naam naar de jongste. Afsluiten doe ik met de toekomst. In een Groot-Brittannië dat zowel Richard Dawsons ‘2020’ inhaalt als mogelijk de basis aan het leggen is voor een Norsefire-realiteit (ook wel eens de conservatieve partij genoemd) kon het niet uitblijven dat hip hop een kwantumsprong zou maken naar iets wat je vanuit een puur geografisch compromis mid-Atlantisch zou kunnen noemen.
Naar mijn mening is Onoe Caponoe een game changer. Een rapper die de esthetiek van Soundcloud rappers combineert met de betere East Coast-invloeden, grime, de moeilijk te definiëren Londense sound én met de intrinsieke chaos van zoomer-artiesten. Op ‘Walking through the forest’ hoor ik zelfs Dean Blunt terug. Het geheel klinkt echter nooit overbodig druk, noch is het lichtzinnig 21e eeuws nihilisme verkleed als hedonisme.
‘Invisible War’ is een bijzonder lange plaat die qua niveau nooit inkakt. Sterker nog: Onoe Caponoe heeft in één kalenderjaar drie albums uitgebracht. Weelde. Meer valt er eigenlijk niet te zeggen. Deze gast heeft belachelijk veel te vertellen en perst er vette productie na vette productie uit. Volgen is de boodschap en het moet gezegd: Het Bos is visionair geweest door Onoe Caponoe amper een paar weken voor de lockdown te programmeren. Hulde.