“Is Loni here? I’m so excited to meet her, I’m such a Loni-fan!” Als iemand dacht dat Laurie Anderson de Norton Lectures (georganiseerd door het Mahinda Humanities Center van Harvard University) zou opvatten als een klassieke, schoolse opdracht, is die persoon er na één ruwe minuut aan voor de moeite. Tegen de achtergrond van een roemrijk theater – zij het in werkelijkheid genesteld in haar vermaarde studio in New York – opent Anderson met een anekdote over een verwarde, aimabele boeker die passioneel uitkijkt naar een optreden van actrice Loni Anderson. In een waas van onbestemde warmte besluit Anderson om de man zijn verhaal te gunnen, en te opperen “dat Loni waarschijnlijk nog in haar trailer zit; dat ze wel even zou gaan kijken”. “I…hoped the whole thing would just blow over.”
Zoals het een briljante verteller als Anderson betaamt, ligt door deze schijnbaar triviale anekdote meteen de essentie van haar eerste ‘gesprek’ – noem het geen ‘lezing’, vraagt ze later – uitgebeend op tafel. Er is een oorlog gaande; dat moge de uiterlijke omstandigheden wel duidelijk maken. Gesloten gebouwen omzwachtelen lege, besneeuwde straten. Wanneer enige versoepeling optreedt, zeggen zelfs Brooklyners elkaar gedag tijdens hun wandelingen door de stad. Zelfs zonder al te veel expliciete, prozaïsche verwijzingen naar de pandemie, weet Anderson het ‘inhoudsloze’ karakter van deze tijd te vatten: “It becomes an act of faith to keep going forward.” Vertrouwen in een bepaalde toekomst is niet langer wat mensen drijft; het is het vertrouwen in de continuïteit, in het voortschrijden van de tijd zelf dat centraal komt te staan. Dit vertrouwen komt in de lezing enkele malen terug, zij het vooral treffend bij monde van Brian Eno. Op de vraag waarom hij de term ‘ambient’ gebruikt voor zijn muziek, antwoordt Eno dat het muziek is ‘die de indruk geeft dat hij ook na de fade out verdergaat.‘ Ook hier schuilt dus de drang om een continuüm te kooien in een louter discreet tijdsbestek.
De ultieme manipulatie
En toch lijkt Anderson deze ‘oorlog’, en bij uitbreiding deze reeks lezingen, op het lijf geschreven. De met New York synoniem geworden artieste leeft voor het digitale, verhalende experiment. Er is geen artiest die paradoxaal genoeg meer de technologische serendipiteit in het leven opzoekt dan Anderson, die ‘in het programmeren zijsprongen kan blijven maken, zonder verder richting een bepaald doel te bewegen’. Aan het einde van de lezing – tijdens de Q&A die geleid wordt door fluitiste Claire Chase – wordt duidelijk hoe de minimalisten en elektronica-pioniers van de jaren ’60 en ’70 (denk Philip Glass, Pauline Oliveros en Terry Riley) die visie op gelaagdheid, toeval en herhaling in een performance mee gevormd hebben. In één adem voegt Anderson William Basinski, die duidelijk een inspiratiebron in Andersons meer ambient-gerichte werk vond, aan dat rijtje toe. De ijle, nachtelijke achtergrondgeluiden (“you might hear some keyboard-clacking tonight“) doen dan ook erg aan de scene rond Basinski denken (al is het bidirectionele karakter van dit causaal verband twijfelachtig).
‘The River’ – de eerste lezing in de reeks – overspant en balt de hele carrière van Anderson, van het portretteren van verlies in de contemplatieve, slepende faux-documentaire ‘Heart of a Dog’ over een cameo van haar bekendste instrument, de tape-bow violin, tot de onvermijdelijke, typerende stemmanipulatie. De performance die ze opvoert, is fundamenteel verweven met de Zoom-omgeving, die mogelijkheden biedt die in een normale setting ondenkbaar zijn. De ultieme manipulatie – het vooraf opnemen van de performance om bepaalde ‘onmogelijke’ effecten achteraf toe te kunnen voegen – kan enkel via dit medium integraal ten uitvoer gebracht worden. Maar naast al het vernuft, is ook het kleine, absurde een fundament waarop ‘The River’ rust. Ter afsluiting van de performance plaatst Anderson een kleine versterker (een ‘pillow speaker’) in haar mond om de snerpende klanken van een viool na te bootsen. Een manier om haar naïeve kinderdroom – het kunnen zingen zoals een viool – voor een breed publiek waar te maken.
Over wat is en wat goed is
Het is met stijgende verbazing – en een onbehaaglijk gevoel dat de duizenden volgers iets unieks meemaken, de soort ervaring die latere ervaringen vormgeeft – dat het ruime uur aan bespiegelingen, asgrauwe soundtracks en ideeën voortdendert. De rivier, in dezen meestal de Hudson, blijkt Anderson sinds jaar en dag aarding te bieden. Zo vertelt ze dat haar werk met Eno (onder meer ‘Bright Red’ uit 1994) ‘getoetst werd aan het ritme en de alledaagsheid van de rivier’. En eerder dan zweverig, hapklaar voer voor filistijnen is wat Anderson stelt plots heel herkenbaar en bevattelijk. Want waaraan kan men beter toetsen of iets écht werkt, dan aan een met cruiseschepen en afval bezaaide rivier, die alles overbuldert en nietig dreigt te maken? Al kan die overtuigingskracht natuurlijk ook aan haar fenomenale spraakcadans liggen. Alle woorden liggen maar net op tijd waar ze moeten liggen, wat ervoor zorgt dat de gedachten van de luisteraar constant voorop dreigen te lopen. Deze paringsdans met het einde van Andersons zinnen geeft het loutere geluid telkens een bepaalde urgentie. De cadans verplicht om te ‘verbeelden’.
Het onderliggende thema van de Norton Lectures is volgens Anderson ‘wat is, en wat goed is’ in kunst. Eerder dan een therapeutische zuivering van de ‘demonen’ van een artiest, of het typische verhalende subjectivisme dat critici niet lijkt los te laten, stelt Anderson een esthetica op basis van nieuwsgierigheid en experiment voor. Haar werk is dan ook géén uiting van wie Anderson is, waar ze voor staat of welke boodschap ze wil brengen. Het is een onderzoek van wat technologisch, semantisch of ethisch mogelijk is, en dat levert vaak multimediale exploten op die haar maken tot één van de weinige cross-platform artiesten die die naam waardig zijn.
Eén van de momenten die het meest bijblijven zal, is Andersons beschrijving van de confrontatie met kunst. Wanneer ze in een theater, bioscoop, concertzaal, museum of gewoon op straat werkelijk geraakt wordt door ‘het sublieme’, voelt ze een onmetelijke drang om onmiddellijk huiswaarts te keren, zoals ook Leonard Cohen recht van het podium de taxi naar het hotel durfde inspringen. Deze vluchtdrang gaat gepaard met een uitgelatenheid die geen ruimte voor anderen laat, althans niet meteen, en die een zekere existentiële angst voortbrengt. En laat net dat het gevoel zijn dat de Europese kijkers rond 1u Belgische tijd ertoe leidde om snel onder de lakens te kruipen, zonder weerwoord of contextualisering, met de blik gericht op de eindeloze nacht.