Om het – zeer lichte – raakvlak met de titel door te trekken: zolang er toverdrank is, mogen we ervan uitgaan dat de vijanden van onafhankelijke kunst en muziek, die we geen plezier willen bewijzen door ze hier bij naam te noemen, niet 100% van onze bestaansreden zullen verknallen. Alleen: het recept voor die toverdrank is simpel noch vrijblijvend. Veel bad practices schuilen dan ook in dingen die muziekliefhebbers vanzelfsprekend als goedaardig beschouwen. Om het behapbaar te houden, althans naar Skyline-normen, beschouwen we hier vier categorieën waar de onafhankelijke livescene mee geholpen wordt. Dat is niet exhaustief of waterdicht, maar het poogt wel om in alle gevallen naar de wortel van de zaak te gaan: hoe houden we stand en hoe bewaken we oorspronkelijkheid?
Oh, en mocht je de metafoor van titel en intro nog niet door hebben, dan is er natuurlijk altijd Steve Coogan verkleed als Tony Wilson om je op weg te helpen.
Onkruid vergaat niet
2014. (mph) viert mee 20 jaar Magasin 4. De foto van het stuk in het teloorgegane Skyline 1.0 is die van het schrale M4-binnenplein waar jointrokende nozems staan, met op de achtergrond een in aanbouw zijnde kolossale woontoren. Negen (!) jaar later, een kanaalplan en talloze schaamteloze gentrificatiefases in Brussel-Noord verder, wordt Magasin 4 pas begin deze maand definitief klein gekregen. Maar niet voor een nieuwe plek wordt geregeld, in dezelfde wijk.
Hét cruciale verschil tussen panden waar een pintje jarenlang anderhalve euro kost en de subs op een partij Europaletten staan enerzijds, en tijdelijke hippe locaties zoals DOK in Gent anderzijds, is dat die eersten een luis in de pels zijn van projectontwikkelaars en de laatstgenoemden eerder als glijmiddel fungeren. DOK zong net als Magasin 4 veel langer uit dan gepland, maar dat was vooral handig voor speculatie. De actieve deelname van creatieve vrijhavens en artiesten aan het onbetaalbaar maken van de huizenmarkt is anno nu een courante praktijk, mocht je dat nog niet in de gaten hebben.
Nog los van de toegankelijkheid en algemene vetheid van Magasin 4 – het programma was steevast goed en gevarieerd, de sfeer vaak geniaal – zijn dit soort zalen dus niets minder dan een vorm van activisme. Op zichzelf staan ze voor nog veel meer dan onafhankelijke muziek. Hoe klein ook, hun bijdrage is er eentje aan de bredere samenleving: minder gedomineerd door grootkapitaal en dus met meer ruimte voor onafhankelijke kunst. Het wordt met andere woorden niet veel essentiëler dan dit.
Zeker, artistiek gezien kun je WORM of Les Ateliers Claus als belangrijker beschouwen. En ook hun rol in het democratiseren van toegang tot cultuur mag niet worden onderschat. Maar ultiem is de DIY-spirit van plekken als M4, alsook Vort’n Vis in Ieper, de basis van elke poging tot een betere wereld via (live)muziek.
Het échte boutique-festival
We zitten al bij ons meest controversiële punt: vergeet de festivals met de beste affiches – denk Rewire, Big Ears of Le Guess Who? – die elk jaar een blik met daarin alle sterke of relevante beschikbare namen lijken open te trekken. Overdaad schaadt, en dat geldt om twee voorname redenen. De eerste is de kostprijs. Kaarten worden sowieso duurder, maar dagenlang logeren in een grote stad is post-covid zowat twee keer duurder geworden. Zo kom je stilaan op het punt dat de optredens die je op zo’n festival integraal kunt zien als ‘losse shows’ misschien wel goedkoper kunnen uitkomen. In theorie, want praktisch is het veelal onmogelijk – en daar blijven zo’n festivals natuurlijk een belangrijke meerwaarde bieden. Het tweede aspect is wellicht crucialer, want kost en praktische bezwaren vallen in principe makkelijk te compenseren, of ze gelden ook voor andere soorten festivals. Wat evenwel moeilijk gecompenseerd kan worden, is dat overdaad-festivals zuurstof onttrekken aan onafhankelijke zaaltjes binnen een straal van zowat 500 kilometer waar ze worden georganiseerd.
Zeker, de meeste acts komen tot hun recht, want de festivals zelf vinden veelal in (top)zalen plaats, maar het ‘supermarkt-gevoel’ helpt noch de focus van de bezoeker, noch de meer grassroots bestaansbasis van een kleine onafhankelijke zaal, zeker als zo’n zaal zich niet bevindt in een grootstad. We spreken met andere woorden over een belangrijke mate van concentratie, ja zelfs monopolisering als we het hebben over festivals als Rewire. Top voor de bezoeker, niet ideaal voor de voedingsbodem van de muziek die zo’n festival presenteert en dus creativiteit en vernieuwing op langere termijn. Ongetwijfeld vallen daar heel wat argumenten tegenin te brengen, maar naar onze bescheiden mening vertrekken ze al vanuit een standpunt dat schaarste overheerst.
Toch hebben (bonafide) festivals an sich een belangrijke functie, en die verschilt au fond niet van het ‘waarom’ van festivals als Rewire of Le Guess Who?. Het zichtbaar maken van minder bekende muziek zou je als primair doel kunnen identificeren, naast de drempel verlagen voor de bezoeker. Alleen gebeurt dat pas consequent wanneer niet alles tot een concurrentiestrijd annex keuzestress wordt gereduceerd binnen die supermarkt van geweldige namen; een afspiegeling van het neoliberalisme zo je wil.
In dat kader prefereren wij slow festivals als Semibreve, WOS of het in 2021 door ons bezochte UH Fest. Als bezoeker kun je daar bijna elk geprogrammeerd optreden zien. Er is tevens een grotere aandacht voor de rol van de locatie en de verheffing van de act die zo’n locatie kan impliceren (denk pakweg aan een Deaf Center in de refter van een 16e eeuws klooster versus een Deaf Center in STUK), meer bonding onder het publiek – kan ook moeilijk anders – en ultiem is het resultaat voor de artiest dat deze én een volwaardige losse show krijgt én een groter publiek dan normaal, waar het op festivals met enige overdaad veelal enkel dat laatste is – op het snijvlak met het terecht gehate concept van exposure.
Tot slot is er op een festival als Semibreve een belangrijker rol weggelegd voor de programmator: er moeten veel meer keuzes gemaakt worden, de line-up wordt veel meer gekaderd en er wordt directer met artiesten gewerkt, wat de kansen op nieuwe ideeën of ontwikkelingen vergroot. Dat laatste wordt door ‘supermarktfestivals’ opgevangen met residentie-programma’s of commissioned acts, al moet het gezegd dat dit vaak beantwoordt aan specifieke subsidiepotjes. Een afhankelijkheid die allerminst wenselijk is.
It’s not the programma, stupid
Tom Odell, Sylvie Kreusch en nog wat meer namen die de wenkbrouwen doen fronsen: het is huilen met de pet op wat betreft de komende editie van Haldern Pop. En toch is dit hét voorbeeld voor de derde categorie in dit artikel over deugden. Haldern doet al 40 jaar hetzelfde, op min of meer dezelfde schaal en zonder al te veel aandacht te besteden aan de waan van de dag – tot en met een website die in 2005 al op het randje was geweest. Je kunt er kennelijk parkeren naast je tent, in totale vrijheid het festivalterrein oplopen en bovendien zijn er ook in het dorpje zelf – de hele gemeenschap wordt betrokken – kleine concertjes. En nooit moést het festival groeien. Het draaide altijd rond indie en dan specifiek wat er begin augustus te rapen is op zo’n schaal. Het ene jaar valt dat al wat meer tegen dan het andere.
Dat laatste geldt omwille van geheel andere redenen ook voor Best Kept Secret, het antwoord van Skorpio op het monopolie van een niet nader genoemde speler in onze contreien (tip: het moederbedrijf sponsorde de verkiezingscampagnes van George W. Bush). Alleen werd BKS twee keer zo duur sinds de eerste editie tien jaar geleden, maakte het de belofte van een echte indie-affiche (‘naar het voorbeeld van Primavera Sound’) nooit of nimmer waar en hinkte het al die tijd op twee gedachten (belevingsfestival voor normies versus een openlucht-versie van Le Guess Who?), waardoor het zich de kaas van het brood liet eten door godbetert Down The Rabbit Hole, ofte het antwoord van de George W. Bush-vriendjes op Skorpios poging. Zowel BKS als DTRH richten zich gedeeltelijk of helemaal op ‘de totaalervaring’, een concept dat ongeveer even hol is als Els Ampe. Gevolg: Haldern Pop zal blijven bestaan, BKS wellicht niet.
Nettoresultaat: de modale indie-liefhebber (net iets alternatiever dan 3FM of StuBru, veel vragen we niet) zoekt zijn of haar heil bij Misty Fields of andere bandjes-festivals, maar van iets wat in de breedte uitdagend programmeert op een relatief grote schaal, is in de Benelux niet echt sprake. Mocht BKS niet op zoek zijn gegaan naar winst op relatief korte termijn en de schaal bij 15000 man per dag hebben gehouden, dan hadden we nu misschien een parel van een festival in ons midden gehad. Dan maar vlak over de grens, zeker? Gelukkig zijn er nog andere voorbeelden (met betere line-ups) dan Haldern: denk maar aan End of the Road of Oya. Beslist geen uitdagende programma’s, maar genoeg undercard om een leuk vriendenweekend ook daadwerkelijk aan wat cultuur te kunnen koppelen. Hoe dan ook: het programma is hier in onze ogen ondergeschikt. Het gaat erom dat mensen die niet per sé alleen maar experiment willen horen en het gezellig willen houden, ook aan hun trekken komen. En dat kan best op basis van non-lineaire groei. Of als het winstmotief ontbreekt of ondergeschikt is.
Hoe groter, hoe beter
Traditiegetrouw sluiten we af met de twee grootste festivals op aarde: Glastonbury Festival en – vooral, en we hebben deze plaat al vaak afgespeeld, we weten het – Roskilde Festival. Beide zijn non-profit, beide geven quasi totale vrijheid aan de bezoeker en beide bewaren ze tot op zekere hoogte de hippie-, jeugd- en subculturen. Door hun schaal is een combinatie van al die stromingen en soorten bezoekers mogelijk en bovendien hebben ze het gelijknamige voordeel op programmatorisch- en productioneel vlak. Op een paar genres na wordt alles vertegenwoordigd, zeker bij Roskilde, waar je naast de meest abject commerciële muziek pakweg Ustad Saami kunt tegenkomen, en waar schijnbaar geen juxtapositie te bizar is.
Schaal heeft evenwel ook een schaduwkant. Hoe groter het event, hoe meer het een afspiegeling van de samenleving wordt en dus hoe meer problemen, gezien de samenleving er, nou ja, niet beter op wordt. Vertaald naar Roskilde betekent dit dat je de legendarische sfeer op de camping van 10-15 jaar geleden wel kunt vergeten, dat de waan van de dag zowel in het programma als in de trends onder bezoekers domineert en dat de genoemde subculturen in feite steeds meer opgaan in een soep van commercie.
Maar goed, net zoals Argentinië de minst slechte wereldkampioen was, moeten we in zo’n gevallen onze blessings tellen zeker? In afwachting dat schaal in dit rijtje niet meer ter zake doet en we definitief exclusief te vinden zijn op events waar iedereen elkaar na 48 uur kent, doen straks een paar Skyline-redacteurs wellicht een back-to-backje van Lil Nas X en billy woods. Zolang je zo’n waanzinnige contrasten kunt ervaren, waarom zou je dan Roskilde ooit afschrijven? Het is de illustratie van hoe het ontbreken van het winstmotief een garantie is op niet-saaiheid. Genoeg reden.