Nick Cave en Warren Ellis leggen al een tijdje de Aaron Dessners van deze wereld het vuur aan de schenen wat artistieke output betreft: elke twee jaar een nieuwe Bad Seeds-plaat, verschillende soundtracks en talloze samenwerkingen met andere artiesten. Hoewel het drieluik dat begon met ‘Push The Sky Away’ had moeten eindigen met ‘Ghosteen’, voelt deze plaat in meerdere opzichten als een verlengstuk van dat laatste album.
Als ‘Ghosteen’ nog een oefening in escapisme was lijkt ‘Carnage’ in zekere zin weliswaar meer geënt op de werkelijkheid, een nummer als ‘Lavender Fields’ niet te na gesproken. Zo werd het door Nick Cave zelf ook aangekondigd: als een brutaal maar mooi album, ‘embedded in a communal cathastrophe’. Er zijn dan ook een aantal evidente verwijzingen naar het voorbije jaar (‘when everythings’s ordinary until it’s not’), op ‘Balcony Man’ bijvoorbeeld, of ‘Albuquerque’.
Toch is dit niet echt een lockdownalbum in de inhoudelijke zin: niet zozeer isolatie en eenzaamheid, maar wel andere thema’s verbinden de nummers op ‘Carnage’ met elkaar. Zo is de schimmige wisselwerking tussen heden en verleden een constante op deze én de vorige plaat. ‘As the past pulls away and the future begins/I say goodbye to all that, as the future rolls in/Like a wave, like a wave/And the past, with its savage undertow, lets go’: dit citaat komt uit ‘Sun Forest’ op ‘Ghosteen’, al laat ‘Carnage’ zien dat traumaverwerking nooit een lineair proces is. ‘Took a wrong turn somewhere/Into the old time, into the old time, for sure’.
Het is verleidelijk om alle teksten die Cave schrijft te lezen in het licht van de tragische dood van zijn zoon in 2015. Hij waarschuwde daar zelf voor toen mensen de songs op ‘Skeleton Tree’ massaal in die zin begonnen te interpreteren, terwijl het materiaal voor die plaat al grotendeels klaar lag toen het drama zich voltrok. Begrijpelijk, want de dood van je zoon inkapselen in een soort rockmythe is natuurlijk het laatste wat je wilt. Toch is het moeilijk om bepaalde dingen niét zo te lezen, temeer omdat Caves teksten sinds ‘The Boatman’s Call’ steeds minder verhalend en meer persoonlijk zijn geworden. ‘My heart is an open road where we ran away for good’, zingt hij op het titelnummer. En: ‘everyone dreams of dying/wherever you are, darling, I’m not that far behind’.
Alleen op ‘White Elephant’ verschijnt een Stagger Lee-achtig personage ten tonele, overigens ook een van Warren Ellis’ betere momenten (het effect van die kille synths die binnenkomen!). De obligate fallusmetaforen worden afgewisseld met politieke commentaar, al blijft die met een slagzinnetje als ‘I can’t breathe’ en een verwijzing naar de beeldenstorm van afgelopen jaar eerder oppervlakkig.
Opmerkelijk is hoezeer de klankwereld van ‘Ghosteen’ en ‘Carnage’ aan elkaar verwant zijn, terwijl die eerste nog een echte Bad Seeds-plaat was. Dat op zich spreekt al boekdelen over het aandeel van Warren Ellis binnen de Bad Seeds anno 2021. Ellis en Cave werken al bijna drie decennia (sinds ‘Let Love In’) nauw samen, maar de laatste jaren lijkt de Ellis-factor steeds zwaarder door te wegen. Een en ander heeft wellicht te maken met het vertrek van zwaargewichten als Blixa Bargeld en Mick Harvey, en het overlijden van Conway Savage. Het opstappen van Harvey – zowat de opper-Bad Seed, zeg maar, en iemand die jarenlang voor een groot deel de sound van de band bepaalde – zorgde voor een creatief vacuüm en moet de verhoudingen tussen de band op scherp hebben gesteld. Dat verklaart allicht ook de relatief lange pauze na ‘Dig, Lazarus, Dig!!!’ uit 2008, maar the rest is history: ‘Push The Sky Away’ en ‘Skeleton Tree’ werden Caves pièces de résistance van de 21ste eeuw. (Zet ze gerust naast platen als ‘Let Love In’, ‘The Boatman’s Call’ en ‘No More Shall We Part’).
Vergeef ons dat we nog even voortgaan op dat tweespan uit 2013-2016: ‘Push The Sky Away’ ontstond duidelijk in een omgeving die alle muzikanten toeliet het beste uit zichzelf te halen. Ellis’ loops vormen de hartslag van een complex, constant muterend organisme waar elke Bad Seed een vitaal deel van uitmaakt. Martyn Casey drukt een onuitwisbare stempel met zijn groezelig groovende baslijnen die nummers als ‘Water’s Edge’ en ‘We Real Cool’ gestalte geven. En zijn sfeervolle en geïmproviseerde karakter ontleent het album aan de subtiele, chaotische drumpartijen van Thomas Wydler, in die mate dat Cave hem ‘the sound of this album’ noemde. Heel anders en toch gelijkaardig is ‘Skeleton Tree’, waar flarden van prachtige melodieën door spookachtige, dissonante soundscapes heen klinken. Mogelijks het meest ontoegankelijke album uit de catalogus, en tevens het eerste dat hen een tour langs uitverkochte stadions opleverde. Faut le faire.
Op ‘Ghosteen’, waar Ellis voor het eerst als coproducer optreedt, komt die collectieve aanpak in de verdrukking. Zijn loops en analoge synths vervangen praktisch alle andere instrumenten, op het hele album is geen enkele drumlijn of gitaar te bespeuren. Het heterogene geluid van ‘Push The Sky Away’ en de donkere timbres van ‘Skeleton Tree’ zijn verveld tot een sprookjesachtige synthwereld. Tel daarbij de sentimentele refreinen en achtergrondkoortjes, en je hebt het recept voor zowel ‘Ghosteen’ als ‘Carnage’. Hoewel Nick Cave zich als tekstschrijver (nog steeds) op het toppunt van zijn kunnen bevindt; de volle arrangementen kunnen de bloedarmoede waar het songmateriaal aan lijdt niet helemaal verhullen. Bovendien wordt de kunde van een half dozijn briljante muzikanten buitenspel gezet door een te eenzijdige aanpak.
Als concept is ‘Carnage’ zowel ambitieus als gemakzuchtig. Op ‘Finishing Jubilee Street’ experimenteerde Cave eerder al met een soort meta-narratief; op ‘Carnage’ houden terugkerende motieven en idee-fixen het geheel losjes samen, of dat lijkt althans de bedoeling. ‘The kingdom in the sky’ is een terugkerend leitmotiv dat naast een reëel of fictief hiernamaals ook de Goddelijke Inspiratie lijkt de symboliseren. Al zijn de betreffende fragmenten muzikaal de minst geslaagde (om niet te zeggen: ronduit irritant), en is de context vaak zowel muzikaal als inhoudelijk te geforceerd. Het is een vrijblijvende poging om een rode draad te creëren doorheen het album, meer niet.
Toch zijn er genoeg momenten op ‘Carnage’ die wel de juiste snaar raken. Bovendien is de algemene teneur ondanks alles verrassend optimistisch en tamelijk ver verwijderd van de macabere esthetiek en sombere thema’s van vroeger. Hoe dan ook is Nick Cave een van de zeldzame artiesten die verspreid over drie decennia verschillende absolute meesterwerken heeft afgeleverd, met een traject dat blijk geeft van een ontwikkeling die even organisch is als radicaal.
En misschien moeten de heren Ellis en Cave na de lockdown gewoon even een nieuwe Grinderman-plaat gaan maken?