Onlangs was ik aan het scrollen op het platform dat Liz Harris gebruikt als portaal voor haar vele projecten. De website heet ‘repeating pattern’, meteen een treffende beschrijving van haar visuele werken: geometrische structuren, fractal-achtige patronen en abstracte mise-en-abymes. De inkttekeningen zijn stuk voor stuk monochroom en duister; een aantal zijn evocatief, maar bij de meeste werken lijkt een spel met sfeer en textuur belangrijker te zijn dan een visuele representatie.
Met de muziek die ze maakt onder de naam Grouper is dat eigenlijk niet anders. Dat was een deel van mijn frustratie toen ik bij de voorbereiding van dit artikel weer naar ‘Dragging a Dead Deer up the Hill’ begon te luisteren – meestal onderweg, op straat, in de winkel. Het is een album dat mij vroeger urenlang had begeesterd en meegesleept, maar waar ik nu weinig bij voelde en derhalve niet veel over kwijt kon. Tot ik het op een avond luisterde in een stille omgeving, met koptelefoon: ik kon de zachte ruis horen, het gekraak van de bandrecorder – met momenten lukte het bijna om de tekst te verstaan. Ik besefte dat die incidentele geluiden geen gimmick zijn, maar net onlosmakelijk deel vormen van de muziek.
Liz Harris weet namelijk als geen ander hoe ze een ruimte kan gebruiken als vehikel voor stemming en sfeer. Als de songs zelf naar de achtergrond verdwijnen, blijft enkel de klankkleur van de instrumenten en hun omgeving over. Het belang van die omgeving blijkt ook uit de locaties die Harris in het verleden opzocht voor haar albums: een vissersdorp op de Azoren, een afgelegen studio in Moermansk, een ranch in Wyoming. Hoewel haar albums vanaf ‘The Man Who Died in his Boat’ vaak productionele huzarenstukjes zijn, klinken ze in eerste instantie eerder als dystopische field recordings dan als professionele opnames.
De afstand die zo ontstaat helpt om de persoonlijkheid van de artiest te scheiden van het eindproduct, waardoor de muziek een soort ritueel karakter krijgt. Het willekeurig aan elkaar koppelen van opnames en het blind overdubben van tracks, als een soort gecontroleerd muzikaal kansspel, vergroot die afstand nog verder. Het verklaart misschien ook waarom ze zelden muziek maakt onder haar eigen naam. “I often picture releasing an album as trying to secretly sink a heavy object in a lake—find a quiet corner, gently slip it under the surface, watch the ripples for a moment, and steal away”, zo beschreef ze de relatie tot haar albums in een interview in 2013. Het schuwen van een persoonlijke associatie met die albums is een van de paradoxen rond Harris, die als DIY-artieste par excellence zowat alles zelf doet: van opnemen en producen tot het ontwerpen van albumcovers en uitdokteren van tourschema’s.
Harris groeide op in een commune in het noorden van Californië, gesticht door aanhangers van de Armeense mysticus George Gurdjieff. Hoewel ze tot haar elfde amper contact had met de buitenwereld, kwam ze met muziek in aanraking via haar vader, die haar piano leerde spelen en een aantal cassettes had met muziek van onder meer Arvo Pärt. De muziek die Harris maakt als Grouper ontstaat weliswaar vanuit gitaar en zang, maar heeft meer gemeen met dit soort sacraal minimalisme dan met de doorsnee singer-songwriter. Trance lijkt belangrijker dan expressie, het opnameproces – als ultieme verklanking van een bepaalde plaats en moment – primeert boven de muzikale inhoud, onverwachte samenklanken ontstaan door het blind overdubben van vocale tracks en maken van de harmonieën een soort objet trouvé. Slaap, het onderbewuste, de droomwereld zijn recurrente thema’s in een klankwereld die even intiem is als macaber. Misschien verklaart het ritualistische karakter ook waarom Harris de muziek wilt bevrijden van het ego van de artiest: niet als poëtisch statement à la John Cage, niet als gimmick à la Bansky, maar omdat het tegendeel niet verenigbaar zou zijn met de muziek zelf.
Op ‘Grid of Points’ en ‘Ruins’ ruilde Harris veel van de tape loops en field recordings in voor piano en stem, een meer detaillistische en uitgepuurde benadering. Al waren ook daar de omgevingsgeluiden aanwezig die de luisteraar mee haar universum intrekken – het kraken van een pedaal, een ademhaling, een piepende microgolfoven in een aangrenzende kamer. Op ‘Unclean Mind’, het eerste vrijgegeven nummer van ‘Shade’ (het idee van singles bij Grouper voelt onwennig) blijft ze dicht bij die werkwijze, al wordt piano opnieuw vervangen door gitaar. Grouper heeft nog nooit zo ‘singer-songwriter’ geklonken, maar in wezen vervult het ostinate gitaarspel dezelfde functie als de drones op haar vorige platen, namelijk het creëren van een continuüm dat bedwelmt en hypnotiseert. En net als op ‘Grid of Points’ evoceert de tekst van ‘Unclean Mind’ met momenten de spartaanse geometrie van Harris’ visuele kunst (‘turning patterns with a perfect line’, of ‘guiding line along a polished frame’).
‘Shade’ zou deels opgenomen zijn in een geïmproviseerde studio op Mt. Tamalpais, Californië en deels in Harris’ woonst bij Astoria, Oregon, die uitkijkt over de Atlantische oceaan. Het is het soort geografische nec plus ultra dat ze ook voor vorige Grouperalbums al opzocht, en dat aansluit bij het gevoel van isolatie en desolaatheid van haar werk. Een breezy soundtrack voor de gebeurlijke nazomer wordt de nieuwe Grouperplaat alvast niet. Een nieuw meesterwerkje in haar schitterende catalogus hopelijk wel.