De rauwe bossanova die Guy Swinnen in Liefde voor Muziek op de onvolprezen zender VTM ten berde bracht, zou je doen denken dat er helemaal niets aan de hand is. Swinnen beheerst immers de kunst van de nuance: een genre doen swingen, ook al ben je geen swinger, kan ook met een charmante, schokschouderende samba no pé. Maar niet iedereen vergaat het even goed. Normaliter vragen wij dan ook aan artiesten die zich aan het vreemde wagen met enige aandrang: “Zeg nu Schibboleth”. En dan zeide de artiest in 90 procent van de gevallen: “Sibbolet”. U begrijpt wat we bedoelen. Guy Swinnen zou het hoegenaamd niet overkomen.
Maar toch. Of het nu glossolalie van Lisa Gerrard, de tooi van Katy Perry, de qipao van Keziah Daum of de Egyptische klederdracht van K3 is: de deining die het aanwenden of eigen maken van gebruiken, symbolen of artefacten van andere culturen voor commerciële, artistieke, humoristische of hedonistische doeleinden veroorzaakt, is onontkoombaar. De arena rond culturele toe-eigening wordt al jaren vooral gevuld door een met hectiek overladen casuïstiek. In de betere OANN-stijl gaat verontwaardiging boven de rustige vastheid van de klassieke typologieën met betrekking tot culturele uitwisseling, transformatie, verrijking, uitbuiting én ongevoeligheid. Al te vaak wordt de discussie gereduceerd tot een ontkenning of omkering van de problematiek. Kijk bijvoorbeeld naar Lionel Shriver (ja, die van ‘We Need To Talk About Kevin’), die ironisch genoeg een sombrero draagt om te bewijzen dat een sombrero dragen helemaal geen statement is, of naar Othman El Hammouchi, die onomwonden stelt dat ‘buiten-Europese volkeren veel meer hebben overgenomen van de westerse cultuur dan omgekeerd’. Waarvan – euhm – akte.
Sushi eten in de Seefhoek
Zoals steeds wanneer culturele dynamieken breder belicht worden, is het deels het gebrek aan een heldere omlijning van de gebruikte concepten dat een beter begrip verhindert. Het begrip ‘cultuur’ is bijzonder veelkleurig, en ongrijpbaar, waardoor iedere definiëring een belangrijk gevolg voor het verdere verloop van het debat in zich draagt. Hetzelfde geldt voor de verwarring omtrent het zich ‘toe-eigenen’ van een cultuur. Zo dreigen beide polen in het discussieveld een heel ander taalspel te spelen. Dezelfde woorden kunnen in volledig verschillende taalspelen (bijvoorbeeld dat van de academische cultuurcriticus of dat van het hardwerkend lid van het middenkader) een heel andere betekenis hebben. Wanneer een cultuur toe-eigenen gelijk wordt geschakeld met het gebruik van een artefact, praktijk of symbool van een cultuur die de gebruiker niet eigen is, verzandt het debat in pietluttig whataboutism (‘dan mogen we ook geen sushi meer eten in de Seefhoek, qua’) of in onhoudbare rechtlijnigheid (‘er is geen enkel excuus om cornrows te dragen als witte artieste’) en wordt het geheel van culturele uitwisselingen en transformaties die traditioneel de basis vormen voor een de facto multiculturele maatschappij verdacht, of erger, het onderwerp van een a priori oordeel.
Het is bijgevolg belangrijk om extra elementen aan de definities toe te voegen. Het element ‘macht’ wordt door Maisha Z. Johnson als essentieel beschouwd om te kunnen spreken van culturele toe-eigening. Culturele toe-eigening geschiedt volgens Johnson in het kader van een ‘machtsdynamiek waarin leden van de dominante cultuur elementen gebruiken van een cultuur…die systematisch onderdrukt werd door die dominante groep’. Deze definitie roept echter vele nieuwe vragen op, zoals wanneer een groep of cultuur kwalificeert als ‘onderdrukt’ en welke temporele bepaling aan deze kwalificatie ten grondslag ligt. Daarnaast is het veel te eenvoudig om ‘westerse cultuur’ te homogeniseren (zie ook El Hammouchi). Zoals voor identiteitskwesties geldt, is ‘een cultuur’ veel te complex om in aggregaten te typeren zonder aan concrete zeggingskracht in te boeten. Het voorbeeld van K3 toont aan hoe moeilijk het is deze definitie toe te passen: moeten we K3 als exponent van de ‘westerse cultuur’ zien? Waarschijnlijk wel. Kwalificeert Egypte als een onderdrukte gemeenschap? Welke concrete overtreding begaat het begiftigde drietal? Het antwoord op al deze vragen is uiteraard genuanceerder dan een eenvoudige ‘ja’ of ‘nee’. Hiermee is niet gezegd dat er géén sprake is van problematisch gebruik van de Egyptische cultuur, maar wel dat de categorisering die de definitie van Johnson vereist de complexiteit van het begrip niet vermindert, iets wat definities per -oké dan- definitie moeten doen.
Fucking Tune-Yards
Wanneer ‘macht’ naar commerciële eerder dan politieke termen vertaald wordt, is het plaatje duidelijker. Het gebruiken van culturele praktijken, artefacten en symbolen voor commerciële doeleinden, die volledig los staan van de ontstaansgeschiedenis en context van die praktijken, artefacten of symbolen, kan wel degelijk problematisch zijn. Wanneer fucking Bob Sinclar of Diplo de zogenaamde ‘tropical house’ introduceren in de mainstream en daar miljoenen aan overhouden zonder enige substantiële (financiële) terugkoppeling, komen de grondleggers van die ‘tropische klanken’ er karig van af. Vaak heeft the real deal niet het platform, noch de mogelijkheid om dezelfde successen te bereiken. Het vermarkten van ‘exotische’ of aantrekkelijke elementen die per cherry picking uit een cultuur worden gefilterd, wordt door de gebruiker verdedigd als zijnde een teken van creativiteit of zelfs een eerbetoon aan een andere cultuur. En voor het creativiteitsargument zou iets te zeggen vallen, mocht de verhouding tussen de twee culturen waarvan sprake geen politieke en economische machtsverhouding weerspiegelen. Zulke praktijk legt de kansenongelijkheid tussen de leden van de dominante gemeenschap en de gemeenschap waaruit elementen gekozen worden bloot. Culturele toe-eigening zou zonder de sociale en politieke inbedding van de desbetreffende culturen dan ook snel vervellen tot een minder ophefmakende, wederzijdse praktijk. Het is dan ook een typische proxy voor onderliggende problemen, eerder dan een losstaand fenomeen.
Overigens is de veroordeling van culturele toe-eigening in specifieke situaties niet los te denken van de ‘overtreder’ als persoon of artiest. Toen Tune-Yards zich begin dit decennium duidelijk entte op populaire Afrikaanse muziek, werd door anders fervente criticasters van culturele toe-eigening vooral met creativiteit geschermd ter verdediging (later erkende Merrill Garbus de problematiek zelf). Culturele toe-eigening lijkt vaak enkel te worden bekritiseerd in het kader van de populaire cultuur, maar de logica geldt natuurlijk evenzeer voor de jolly high art. ‘Gevestigde’ artiesten verdienen immers toch dezelfde bolwassing als Katy Perry, nietwaar oproerkraaiers?
Als ware het Kafka
Het essentiële element dat de discussie vreemd genoeg mist, is respect. En dat is geen oproep tot kumbaya. Het respectvol behandelen van de ander is uiteraard een maxime die onverminderd geldt, ook voor de muziekindustrie. En meer dan om respect voor de ‘eigendom’ van een bepaalde gemeenschap, gaat het om respect voor de gebruiken, symbolen maar vooral de leden van die gemeenschap. De veelgemaakte misinterpretatie in het debat betreft het begrip ‘toe-eigenen’. ‘Toe-eigenen’ lijkt voor het kamp van koele minnaars van het concept ‘culturele toe-eigening’ een eigendomskwestie te verhullen, zie ook de vele verwijzingen in de literatuur naar ‘het hebben of stelen van een cultuur’. In een industrie die deels gebouwd is op technieken als sampling, worden veel zaken vastgelegd in de regelgeving met betrekking tot intellectueel eigendomsrecht; dit betekent echter niet dat culturele toe-eigening hiermee rechtstreeks verbonden is. Het probleem is niet dat iemands eigendom afgenomen wordt (al kan dit een subsidiair probleem vormen), maar dat bepaalde gebruiken of symbolen vermarkt worden op een manier die de bestaande ongelijke machtsverhouding verder verankert. En dit is geen Hegeliaanse nonsens, maar een reële consequentie. Die eigendomsbenadering leidt voorts tot een onderschatting van het inherent veranderlijke karakter van cultuur.
Een respectvolle benadering van andermans culturele ‘bagage’ impliceert het garanderen van een weerwoord bij de betrokken gemeenschappen, bijvoorbeeld in de vorm van een vaste vertegenwoordiging of contactpersoon. Uiteraard dient elke ‘poortwachter’ in het belang van de vertegenwoordigde gemeenschap te spreken en de zaken te faciliteren en niet te blokkeren. Indien een bepaald gebruik van de desbetreffende cultuur voor de contactpersonen over de schreef gaat, kan op de gevoeligheid gewezen worden, waarna een dialoog met de artiest/gebruiker in kwestie kan ontstaan. Op basis van die dialoog kan de artiest/gebruiker dan de nodige conclusies trekken of de nodige uitleg verschaffen. Aangezien creatieve vrijheid en culturele uitwisseling pivotaal zijn voor een bloeiend muzieklandschap, moet erover worden gewaakt dat er geen a priori beperking aan artiesten wordt opgelegd. Meer kennis van zaken tegenover minder culturele trauma’s; je zou bijna durven stellen dat men er moeilijk tegen kan zijn.