Het Verenigd Koninkrijk heeft sinds 1945 een patent op tijdsgeestbepalende westerse muziek. En dat patent is na bijna 80 jaar nog steeds actief, zo bewijst Richard Dawson vandaag.
Of je nu Post-‘Rubber Soul’ Beatles, Sabbath, Joy Division of Aphex Twin prefereert, er is meer dan eens per generatie een genre- en tijdsvakbepalende artiest te vinden die uit dat vreemdsoortige eiland komt. Waar dat aan ligt, hoef je niet ver te zoeken. Het Verenigd Koninkrijk is sinds lang de voorloper van een heel groot deel van de belangrijkste maatschappelijke veranderingen in de westerse wereld na de Tweede Wereldoorlog. Aanvankelijk waren deze uitermate positief: denk maar aan een vrijgevochten arbeidersklasse en dekolonisering. Dat veranderde uiteraard en de muziek veranderde mee. Je kunt een tijdslijn zetten onder ieder stukje muziekgeschiedenis, maar weinige zullen zo goed kloppen als de recente Britse muziek- en andere historie. Lennon en Iommi combineerden hun working class hero-ness met een kunde die alleen maar kon voortvloeien uit een uitzonderlijke toegang tot onderwijs en de mogelijkheid om vrije tijd op gelijk welke manier dan ook in te vullen. Ian Curtis – zelf tory-stemmer – gaf klank aan het desolate beeld dat de achtergrond van zijn bestaan vormde. Recenter is Londen dé katalysator geweest voor een versmelting van invloeden en muziekstromingen, relatief ongehinderd door de segregatie die over de plas de facto wél nog van kracht is. Het krediet van die toevallige gunstige omstandigheden raakt natuurlijk ooit op, en dat moment is al een poos hier.
Het huidige V.K. van Brexit, het flirten met eugenetica tijdens de coronapandemie, een democratie kapot gemaakt door het grootkapitaal via hun knechten de tabloids, een algemene verarming én een cognitieve dissonantie die zich stilaan meester maakt van de meerderheid van de bevolking, zijn op z’n zachtst gezegd fascinerend. Het levert een prachtig land op, op dezelfde manier dat wij vanuit een eurocentrische blik landen als Colombia of Indonesië ook prachtige landen vinden, waarbij we hele heftige endemische problemen verwarren met folklore. Het is vooral leuk voor de buitenstaander op zoek naar exotisme.
Richard Dawson overziet de huidige – veel omvattender – ramp
Of er überhaupt uitzicht is op enige verbetering voor de inheemse bevolking zonder dat er eerst een cataclisme moet plaatsvinden, dat antwoord moeten we schuldig blijven. Wat vaststaat, is dat er op dat eiland muziek gemaakt wordt zolang het mogelijk blijft, zelfs al zag de huidige premier dat een paar jaar geleden anders: artiesten moesten maar op zoek naar andere bezigheden en werken voor hun centen. We zeiden het al: eerst als tragedie, dan als farce. Maar voorlopig kruipt het bloed waar het niet gaan kan. En neen, dan hebben we het niet over de niet meer zo recente en inmiddels wel bijzonder verzadigde heropleving van postpunk (”want Brexit, hé!”). Het kan namelijk veel diepgaander en veel exacter; postpunk was immers de soundtrack van het begin van deze malaise, toen het Thatcherisme zich wist te handhaven ondanks stakingsgolven, de IRA en punk. Richard Dawson overziet de huidige – veel meer omvattende – ramp en trekt de horizon van de politieke en sociale implicaties zo wijd open, dat hij andere dimensies betreedt.
Veel meer dan reageren op en de terechte boosheid uitbuiten, constateert Dawson en meet hij zijn land schoonheid en poëtische deugden aan, zonder eender wat te idealiseren – integendeel. Dat maakt hem niet apolitiek of cynisch – ook integendeel: Dawson lijkt naar een andere samenleving te zoeken door het concreet te maken, zelfs als dat concrete onbereikbaar of ronduit eng is. En dat is van belang. Door de grens tussen werkelijkheid en fantasie met regelmaat te doorbreken, neemt hij zijn publiek bij de hand en toont hij zowel de concrete verschrikkelijkheid als de nabijheid van een andere blik en andere mogelijkheden.
Achter dat laatste schuilt geen ideologie die voor het oprapen ligt, want ook dat laat Dawson invullen door zijn luisteraar. Maar duidelijk mag zijn dat de 41-jarige folkartiest uit Newcastle upon Tyne – een stad zó marginaal dat het wel eens het Aalst van Engeland wordt genoemd – de tories haat met een withete woede. Maar er zijn dan ook geen Britse topartiesten – Curtis en waarschijnlijk ook Albarn dus uitgezonderd – bij wie dat niet het geval is, dus iets anders kun je niet verwachten. De anti-tory-houding is dan ook niet het punt van Dawson; die is toch al vanzelfsprekend en als artiest weet hij die houding ook consequent door te trekken door compromisloos te zijn op het podium én in de studio.
Bovenal beseft Dawson dat het kalf wellicht al verdronken is. Wat hij met ijzingwekkende precisie en die kenmerkende overslaande stem omschrijft, is een gegeven na veertig jaar New Labour, want dat is uiteindelijk – in haar eigen woorden – Thatchers grootste verwezenlijking. Wat rest, is die realiteit zien voor wat ze is en met elke vezel van je lijf de confrontatie ermee aangaan. Dat kan niet op een dapperder manier dan head first vijfhonderd jaar de toekomst induiken en je de ver doorgetrokken consequenties van het heden inbeelden. Weinig beelden zijn immers tekenender voor waar we in sneltreinvaart naartoe gaan dan wat Dawson schetst op zijn nieuwste werk. Om maar iets te noemen:
Up ahead I could see what
looked to be a robot knelt in the lane,
revealed at a higher magnification
as a gilt-clad knight of Old
submerged at the waist in
unyielding concrete,
flailing his arms to a windmill of gold.
Lifting up the poor soul’s visor
my gaze met with a mask of
vein-popping fury –
or was it abject fear? –
gasping the Chivalric oath.Then it was over –
he split asunder,
gleaming armour dissolving to unveil
the apprentice of Godwin the Whitesmith, a merest sliver of a man.
Stooped to retrieve the platinum from his mouth I
heard halted hooves and the cry “MURDERER!”
‘The Ruby Cord’ heet zijn laatste, en deze wordt door ondergetekende meteen ook tot album van het jaar 2022 gebombardeerd. In 2019 deed Dawson dat kunstje al voor, met een ‘2020’ dat al gauw gedateerd zou klinken maar nooit irrelevant is gebleken. Sterker nog: de pandemie heeft niet alleen bewezen dat 2020 nog veel kutter kon dan wat Dawson voorzag, het feit dat landen als het V.K. geen enkele les eruit hebben getrokken en het weer ‘business as usual’ is, maken dat ‘2020’ bijna drie jaar na de release beter te beluisteren valt én actueler is. Maar Dawson is alweer vele mijlen verder. ‘The Ruby Cord’ is immers geen poëtische en bij vlagen erg humoristische variant van Channel Four News. Het concept is een sprong naar een toekomst zo’n half millennium hiervandaan, waarbij het album als augmented reality-bril fungeert voor de luisteraar. Het plaatje dat Dawsons schetst, is niet best: die augmented reality-bril zit op jóuw hoofd en daar moet je het ook mee doen. Eenzaamheid is een rode draad op ‘The Ruby Cord’. Het is een album dat je ook echt moet voélen op basis van de structuur alleen al, vandaar wellicht dat het openingsnummer 41 minuten bedraagt en het beste wegluistert tijdens een winterwandeling doorheen een druilerig stadscentrum.
Dat lang kabbelende ‘The Hermit’ – in feite een plaat in een plaat – is niet veel meer dan een reflectie, inclusief letterlijk tijdsbestek relatief aan de totale albumlengte, van onze tijdsbesteding. Niet in de nabije toekomst, maar nu al. Je kunt er dus gelaagdheid in zoeken door de tekst te negeren en puur te focussen op hoe bizar dat lied gestructureerd is en wat het zodoende doet me je perceptie van tijd. Maar uiteráárd is er ook de inhoud: ‘The Hermit’ schetst in ontelbaar veel coupletten de wereld waar de rest van ‘The Ruby Cord’ in zal plaatsvinden. Die rest, dat is een dollemansrit waarmee Dawson zich zowel compromislozer als toegankelijker dan ooit bewijst. Af en toe lijkt er zelfs iets gevierd te worden, met flarden die aan een vrolijke Sufjan Stevens of zelfs (slik) Beirut doen denken; Dawson flirt openlijk met het aangebrande, maar dat blijkt functioneel. Die bij vlagen feestelijke sfeer kun je interpreteren als een extreme voortzetting van de huidige cognitieve dissonantie. Waar die lange openingstrack één grote ontnuchterende kennismaking is met wat we nu al veroorzaken, is het vervolg het leren leven ermee. Vrolijk en tegelijk cynisch. Soms oprecht en doorspekt van naïviteit en kinderlijke emotie, soms zo dystopisch dat het gewoon grappig is. Of het is al die dingen tegelijk, want waar ‘2020’ duidelijke grenzen tekent en onze ethiek en principes – of het gebrek daaraan – in vraag stelt, en laveert tussen ‘extreem donker’ en ‘stand-up comedy’, poneert ‘The Ruby Cord’ dat we niet aleen stilaan leren leven zonder die ethische en morele grenzen, maar er ook het beste van maken door in die dystopische chaos onze eigen menselijkheid (her)ontdekken.
Misschien overanalyseer ik het nu, en bovendien zullen zowel de luisteraar als Dawson zelf hier nog een andere interpretatie aan geven, al dan niet als nagedachte. Vast staat dat ‘The Ruby Cord’ even ambitieus is als het klinkt en zowel muzikaal als inhoudelijk een synthese is van de folkachtige acrobatieën die Dawson ons nu al een decennium of wat voorschotelt. Het is dus écht een kind van z’n tijd, een plaat gemaakt op een plek waar geen ruimte meer is voor muziek zoals dat vroeger het geval was – en waar er in een desolate toekomst ook niet veel meer zal zijn dan een stem en wat rudimentaire instrumenten. Want nogmaals: het bloed zal ook dan kruipen waar het niet gaan kan. Dat heeft Dawson goed voorzien.
Het is een subtiel slaan en zalven, een dialoog tussen menselijkheid en wat ons ontmenselijkt, wat al langer dan vandaag het handelsmerk is van de Engelsman – zeker sinds hij aan de trilogie waarin je ‘verleden-heden-toekomst’ kunt ontwarren begon. Conceptalbum ‘Peasant’ – over een conflict tussen twee middeleeuwse dorpen – uit 2017 is even tenenkrommend als intrigerend, en tussendoor kwam hij vorig jaar met de Finse band Circle – de beste band ter wereld in elke categorie – met een plaat over het leven van planten. Polariseren is ook van deze tijd, quoi. Hoe dan ook is de échte opvolger van ‘2020’ een definitieve bevestiging van Dawsons status als bard voor een kapot land dat – en elke amateurhistoricus weet dat – als template fungeert voor alles wat hier nog komen zal. Beter kun je dus naar dit album van het jaar en bij uitbreiding deze artiest gaan luisteren. Inténs gaan luisteren.