Bijna dag op dag acht jaar geleden bracht Sufjan Stevens uit het niets een versie van ‘The Star-Spangled Banner’ uit. Ver weg waren de bijtende gitaarsalvo’s en spectaculaire muzikale effecten waarmee Jimi Hendrix de uitwassen van een oorlogszuchtig patriottisme verklankte, en toch miste de Sufjanuitvoering zijn effect niet. De ironische vrolijkheid van het kamerorkest dat hem aanmoedigt tussen de klaaglijke, spaarzaam begeleide coupletten door, wordt duidelijk wanneer een eenstemmig koor zijn intrede doet voor een ontluisterend nieuw refrein: “And the flag marked with blood, with the blood of our hands/And our hands marked with death, with the blood of a man/And a man on the cross, and the cross on our hearts/Has it done nothing more, than to drive us apart?” Dat Sufjan het nummer online gooide op 6 november 2012 – de dag van Obama’s herverkiezing, en enkele maanden na dood van Trayvon Martin – maakt het des te meer opmerkelijk.
Met datzelfde uitgekiende gevoel voor timing werd dit jaar ‘America’ gelost, de eerste vooruitgeschoven single van ‘The Ascension’, op het hoogtepunt van een feestelijk 4 juli-weekend en kort na de tragedie met George Floyd. Drie jaar eerder, ten tijde van Trumps omstreden reisverbod vanuit moslimlanden, had Sufjan op Tumblr nog een vlammend betoog gepend tegen de gevoerde immigratiepolitiek, tegen kwalijk chauvinisme en groeiende onverdraagzaamheid. “In short, our freedom and privilege are predicated on the unfortunate events that led to the decimation and alienation of others. (…) Christ would be ashamed of all of us”. Het waren gensters van een proces dat hem ertoe zou brengen ‘The Ascension’ te schrijven, en ‘America’ moest daarvoor als blauwdruk dienen.
Het nummer heeft een bijna symfonische grandeur. Een onzekere beat is de hartslag waarover golvende synths zorgvuldig gedrapeerd worden; de productie is wijdser en minder claustrofobisch dan op ‘The Age of Adz’, maar even rijk en gelaagd. “Don’t do to me what you did to America (don’t do to me what you do to yourself)“: of de boodschap nu gericht is aan God, de heersende klasse of het Amerikaanse volk, ze is niet mis te verstaan. Tussen de apocalyptische beeldspraak door rekent Sufjan af met wat een persoonlijke identiteitscrisis lijkt te zijn (“I have worshipped, I have cried/I have put my hands in the wounds on your side”). ‘America’ is een krachtige protesthymne met een ontstellende instrumentale en lyrische schoonheid. Het is ook met stip het beste dat muzikaal 2020 tot hiertoe heeft voortgebracht.
Op zijn beste momenten doet het geluid van ‘The Ascension’ denken aan Sisyphus, Sufjans samenwerking met Serengeti en Son Lux: minimalistisch en sensueel, tegelijk deprimerend en opzwepend.
Toch is het sonische landschap op die eerste single niet helemaal representatief voor de rest van het album. De weelderige orkestratie en glitchscapes van ‘The Age of Adz’ zijn behoorlijk afgevlakt ten voordele van een sombere clubsfeer. Op zijn beste momenten doet het geluid van ‘The Ascension’ denken aan Sisyphus, Sufjans samenwerking met Serengeti en Son Lux: minimalistisch en sensueel, tegelijk deprimerend en opzwepend. De zwakste momenten (‘Ursa Major’ en ‘Ativan’) klinken dan weer eerder als een matig geslaagde persiflage op een Atoms for Peace-nummer: een knisperende beat, een geloopt falsetto op de achtergrond, een nerveuze bas die het nummer halverwege openbreekt. Het klinkt leuk, maar ook erg vrijblijvend.
Het pleit vóór Sufjan Stevens dat hij niet op zijn lauweren rust en zowel qua geluid als qua songschrijverschap nieuwe wegen inslaat. In 2017 was er nog ‘Tonya Harding’: een ode aan een onwaarschijnlijk levensverhaal verpakt als prachtige symfonische ballade, die qua insteek enigszins aanleunt bij de verhalende songs op ‘Illinois’. Waar het futuristische melodrama van ‘The Age of Adz’ en de louterende stillevens op ‘Carrie & Lowell’ dan weer eerder teerden op introspectie, hebben de muzikale portretten en ‘moeder ik mis je’-elegieën hier plaats gemaakt voor een veel directere aanpak. Soms heeft die zijn verdienste – en in elk geval levert het teksten op die hier en daar op zijn minst opmerkelijk genoemd kunnen worden. Op ‘Ativan’ bijvoorbeeld, dat gestalte moet geven aan een clubby paniekaanval, maar klinkt als een nogal mak Nine Inch Nails-nummer: “Caught up in the baby’s breath/I shit my pants and wet the bed”.
In een recent interview met The Guardian nam Sufjan uitgebreid de tijd om Hollywood op de korrel te nemen en zich te distantiëren van de Oscarceremonie waar hij in 2018 optrad, en die hij “a horrifying Scientology end-of-year prom” noemde. Hetzelfde sentiment resoneert duidelijk op ‘Video Game’ (“I don’t want to be a puppet in a theatre/I don’t want to be a part of that shame”). Toch laat hij net op dit album de historische thema’s en religieuze mijmeringen voor een groot deel achterwege om zich te laven aan invloeden uit de populaire cultuur (‘Make Me an Offer I Cannot Refuse’, ‘Run Away With Me’, ‘Death Star’). Ook muzikaal blijft van zijn folkie-imago weinig over: ‘Lamentations’ wordt aangevuurd door een sputterende technobeat, in ‘Death Star’ horen we industrial en zelfs een streepje trance, en Donna Summer komt om de hoek kijken op een nummer als ‘Video Game’.
Maar ook wat het narratief betreft gaat Sufjan de gemeenplaatsen en platitudes helaas niet altijd uit de weg. Wat te denken van een lyric als ‘Now that it’s a quarter to ten/Come on baby give me some sugar’? De clichés staan in functie van een boodschap, aldus Sufjan bij de release van ‘Sugar’. Maar daarmee houden ze natuurlijk niet op clichés te zijn. Ook ‘Video Game’ is in dat bedje ziek, en in één nummer wordt gewoon de zin “I wanna die happy” 21 keer herhaald (ja, we hebben het geteld). Al zijn kwaliteiten ten spijt: als producer is hij gewoon niet sterk genoeg om een heel nummer op te hangen aan een instrumentale EDM-climax. Toch zijn er ook in de middenmoot van het album sterke momenten: het verrassend lichtzinnige ‘Landslide’ bijvoorbeeld, met een staaltje onnavolgbare Sufjanhumor (“At the risk of sounding like a Confucian/I saw your body and I saw what I liked”).
Toch is er meer dan één onvergetelijk moment op ‘The Ascension’. De nihilistische blik waarmee hij op ‘America’ naar de wereld rond zich heen kijkt, laat hij in het titelnummer rusten op zijn eigen spirituele zoektocht. Het is een eenvoudig maar doeltreffend gearrangeerde pianoballade, met een instrumentatie die haast onmerkbaar openbloeit. Zonder terug te grijpen naar mythische metaforen of eschatologische allegorieën maakt Sufjan de staat op van zijn leven, verweven met verwijzingen naar een moegetergde King Lear die Cordelia ziet verschijnen als prachtige hallucinatie in wat hij omschrijft als “a season of pain and hopelessness”.
“I shouldn’t have looked for revelation/I should’ve resigned myself to this”: te midden van een romantische en existentiële crisis is ‘The Ascension’ een ingehouden schreeuw om verlossing. Maar de verheffing blijft uit: er is alleen nog berusting.