december 4, 2020
Geschreven door: admin

Terugblik: tien jaar ‘Impossible Soul’ van Sufjan Stevens

Willekeurig sfeerbeeld van Roskilde Festival 2012.

Roskilde, juni 2012.

Ik zit in een kapot campingstoeltje tussen een handvol luidruchtige Denen. Schoenen, de veters aan elkaar geknoopt, bungelen aan de electriciteitsdraden. In het halfduister heeft het iets macabers. Honderd meter verderop torent Mount Doom boven de weide uit: het herkenningspunt van camp Mordor, een constructie van met zwarte spraypaint bewerkte europaletten en oude tentzeilen.
Iemand stoot me aan en geeft een Tupperware door.
“The best brownies in fucking Denmark, man.” Gewillig neem ik een homp uit de doos. De eerste hap logenstraft zijn uitspraak niet, voor zover ik daarover kan oordelen. Zoet en zwaar. Het moet doorgespoeld worden, ik neem een slok Tuborg.

Het is midzomer nu, het begint al te dagen. De lucht heeft de kleur van een lelijke doorligwond. Vijftig tinten purper. Mijn benen voelen zwaar, misschien moest ik maar gaan slapen. Wakker zijn als de ochtend aanbreekt vind ik deprimerend.
Ik sta recht en begin te wandelen. Ook de lucht is zwaar, het zou zomaar kunnen gaan regenen. Zoet en zwaar. De weg lijkt altijd langer dan de vorige keer, maar mijn benen houden zichzelf in beweging. Door volharding bereikt de slak de ark.
Tegen de verwachtingen in zie ik na een tijdje – aan het sanitair tweede gangpad links, na de piratenvlag schuin doorsteken – de rode opwerptent die ik de mijne mag noemen. Als ik dichter ben merk ik dat er nog een tent is bijgekomen. In de voortent zit iemand te roken, de geur van vochtige aarde vermengt zich met iets kruidigs. Door een box klinkt muziek: ‘Impossible Soul’ van Sufjan Stevens.
Ik erken de aanwezigheid van mijn buurman met een hoofdknik. Hij draagt een bontgekleurde helikopterpet; sluik, donker haar valt voor zijn gezicht. Een minzaam gebaar gebiedt mij om plaats te nemen in de modder tegenover hem, en een tijdlang zitten we zwijgend te luisteren naar de muziek.
“Stupid man, in the window… I couldn’t be at rest”.Waar heeft Sufjan het in godsnaam over?
Ik merk dat ik de vraag luidop heb gesteld. Mijn buurman kijkt onverstoord en rookt verder. ‘Dat wordt later nog wel duidelijk’, zegt hij dan. Hij glimlacht. Een peuk belandt in de modder, en hij verdwijnt in zijn tent.

De volgende ochtend voelt mijn hoofd zwaar, mijn mond is droog. Ik sta op en wurm me naar buiten. De tent naast die van mij is verdwenen, en waar de haringen hadden moeten zitten is de grond effen.


Sufjan Stevens in 2011. Foto: Joshua Higgason

2020 heeft er geen twijfel over laten bestaan: ‘later’ is nu. Zo omstreeks de releasedatum van ‘The Ascension’, waar dit jaar al veel inkt over is gevloeid, was het precies tien jaar geleden dat ‘Age of Adz’ uitkwam. In dit artikel wagen we ons aan een ongegeneerde nostalgietrip en laten we ons licht schijnen over een album, en één nummer in het bijzonder, dat ons nu al een decennium lang begeestert.

In 2007 zet Sufjan Stevens een heus multimediaproject op poten rond – jawel – een snelweg. In opdracht van de Brooklyn Academy of Music stapt hij uit zijn comfort zone van indiepopidiomen en componeert een soundtrack bij door hemzelf gefilmd beeldmateriaal van de Brooklyn-Queens Expressway. Het culmineert in een reeks uitvoeringen compleet met symfonisch orkest, lichtshow en dansers. Twee jaar nadat Sufjan op ‘Illinois’ zijn songschrijverschap op scherp stelde met een van de meest memorabele albums van zijn tijdsgewricht, gooit hij het nu over een compleet andere boeg. ‘The BQE’, want zo gaat het stuk heten, mag dan op papier programmamuziek zijn, in werkelijkheid is de soundtrack belangrijker dan de film. Sufjan Stevens zal niet de geschiedenis ingaan als de nieuwe Aaron Copland, maar dat is het punt niet: als muzikant die binnen het folkgenre zowat alles bereikt heeft wat te bereiken valt, is hij op zoek naar nieuwe uitdrukkingsvormen. En hij ziet het groots.

Sufjan Stevens aan de Brooklyn-Queens Expressway. Foto: Denny Renshaw

In 2009 vraagt Sufjan zich in een interview luidop af waarom mensen nog albums maken in het downloadtijdperk. Het format lijkt hem gedateerd, nu de beperkingen eigen aan het gebruik van vinyl en CD niet meer gelden. “Can’t an album be eternity, or can’t it be five minutes?” mijmert hij, alvorens te verklaren dat hij zijn geloof in albums en songs kwijt is. Een recensent van Paste Magazine schrijft in die periode het volgende: “Stevens tested his faith during a stint of live shows in September and October, working through the confusion with song forms that were 10 minutes or more, both with and without lyrics. He hasn’t found the next step in his creative progression, but returning to the narrative songwriting of ‘Illinois’ is out of the question -it would mean denying the enlightenment he experienced at [the Brooklyn Academy of Music].”

Die volgende stap komt een jaar later en heet ‘Age of Adz’: met zijn rijke orkestrale sound en elektronische effecten 75 minuten lang pure ear porn. Maar toch: om dit nu de deconstructie zijn van creatieve proces te noemen, zou een brug te ver zijn. Akkoord, de traditionele strofe-refrein-strofevormen worden soms serieus opgerekt (het titelnummer) of abrupt afgebroken (‘Futile Devices’ – voor wie 2’19” te kort vindt hier een versie van een uur). Maar verder speelt al dat productioneel lekkers zich aan de oppervlakte af, als een laag die afgekrabd zou kunnen worden zonder de onderliggende structuur aan te tasten.

De Age of Adz-tour. Foto: Joshua Higgason

Of tenminste, dat geldt voor de eerste tien nummers. Het laatste, ‘Impossible Soul’, klokt doodleuk af op 25 minuten en is naar geen enkele standaard ‘normaal’ te noemen. Een freakfolksymfonie in vijf bewegingen, misschien. Het begint nochtans als een eenvoudige serenade die niet misstaan had op ‘Michigan’ of ‘Seven Swans’ – jongen met gitaar zingt over onbereikbare liefde. Maar algauw ontspoort het en komen we terecht in een hysterisch melodrama waarin blazerssecties, een koor, en een paar verwilderde Neil Youngsolo’s over elkaar heen tuimelen. Er is geen overkoepelende structuur en op het eerste zicht lijkt het of Sufjan schetsen voor minstens vier verschillende nummers doodleuk aan elkaar heeft geplakt. Pas op het einde keert de sfeer van het begin terug, die de tekst uit het vierde deel in een heel ander daglicht stelt. ‘Boy, we can do much more together’ heeft zijn opgewektheid afgeworpen en klinkt als een holle smeekbede, om uiteindelijk op een berustende noot af te sluiten.

Tien jaar later klinkt ‘Age of Adz’ nog onwaarschijnlijk fris. Misschien omdat de experimenten met vocoders en autotune bij veel indie-artiesten navolging hebben gekregen. Niet dat Sufjan de eerste was: Bon Iver, die zich op zijn beurt liet inspireren door Kanye West, had een jaar eerder al ‘Blood Bank’ uitgebracht. Sommigen hebben trouwens gewezen op een opmerkelijke parallel tussen het gebruik van autotune op ‘Impossible Soul’ en Kanye’s Runaway, dat amper een maand later uitkwam. Maar dat terzijde.

Sufjan zelf zou vijf jaar later op ‘Carrie & Lowell’ de doodverklaarde folksong weer omarmen – en meteen zijn beste album tot dusver maken. (vg)  


Roskilde, juni 2012.

Als ik de wereld in enkele woorden moet beschrijven, kom ik niet verder dan øl en kaffe. De confetti en andere plezierproxy’s tieren nog welig op de heuvels van Dream City. De warm-up is tegelijk een cool down, en voor mij begint het verhaal nog maar net. Volgend jaar gewoon opnieuw deze ontbering, denk ik, waarom ook niet. Hier doen we het toch allemaal voor. De tristesse van het zicht op een regenachtige einder verbleekt wanneer ik een bekend geluid hoor. Is het een West-Vlaming of een Nederlander? Neen, het blijkt de man van de Heilige Schrift, Sufjan Stevens. 

Ik was 19 jaar, moeder, en ik deed ook maar wat. Wist ik veel dat de boodschap van die Heilige Schrift besloten lag in een dikke twintig minuten aan maximalisme in de dop. ‘Impossible Soul’, uiteraard. Hét raadsel van tijden gekenmerkt door een nu ongemakkelijk aandoende voorspelbaarheid. Wist ik veel dat een leven op 19 jaar maar een half leven is, dat er nog zo veel op de plank ligt. Maar dat zou ik pas veel later beseffen. Daarvoor was meer tijd nodig, maar vooral een gids in het begrip der dingen. Een gids die diezelfde avond de vorm van een orakel aannam. (vg) prevelt schijnbaar onbewust de tot dan toe steeds vermeden vraag: ”Waar heeft Sufjan het in godsnaam over?”. Het antwoord is van een verbijsterende helderheid: “Dat wordt later nog wel duidelijk.”

De woorden zinderden lange tijd onverbiddelijk na. Zou ik het ooit begrijpen? Could I be at rest? Meer nog dan die innerlijke strijd, is het vooral mijn blijkbaar onvolwassen en onwetende liefde voor ‘Impossible Soul’ die me een gevoel van onvolkomenheid bezorgt. Het orakel van Roskilde, vanuit een voortent nota bene, begreep het immers wél. Is het tekstueel ontcijferen van een song de manier om algemeen begrip te bevorderen, of ga je eerder op basis van textuur en het instrumentarium ter zake te werk? Is een vorm van metafysisch inzicht vereist? Ik wist het allemaal niet. Tot een gesprek enkele weken geleden met (vg) alles in een stroomversnelling bracht. Het begrip ligt misschien gewoon besloten in het orakel zelf?

Wat als de problematiek van het leven, het ontsnappen aan de zondeval, besloten ligt in de periode tussen het heden in 2012 en ‘later’? Wat als ‘later’ te lang wegblijven zou, en ik verder en verder verloren raak in het vijfdelige web dat Sufjan creëerde? Men weet wetenschappelijk immers al geruime tijd dat de geestelijke kant der dingen voor gezondheidsproblemen zorgen kan. Zal een helikoptervisie me kunnen redden?

De berusting slaat stilaan toe. Het is december 2020. De bovenstaande analyse ten spijt, is het nog steeds parmantig zoeken naar een greintje betekenis in de gebeurtenissen van 2012. Nog vaak zie ik de voortent dikke druppels vastberaden afhouden. Het Deense gewauwel op de achtergrond. En dan hoor ik die stem weer. Het is december 2020. Ik wil oudjaar vieren met vrienden en familie, maar als het slechts met Sufjan moet, dan is dat maar zo. (sc)


Close
Menu