Beste Bill,
Schrijven doet men zelden zonder gelegenheid, en dat is ook ditmaal niet anders. ‘YTILAER’, je derde langspeler in evenveel jaren, ligt alweer enkele dagen in de rekken. Dat noopt menig (ongevraagd) criticus tot overhaaste conclusies, en daarin is ook ondergetekende niet veel beter. Een groot onrecht voor iemand die de pauze en anticlimax als weegschaal en zwaard hanteert.
Een beleefder begin van een brief zou aanvangen met een vraag. Hoe het gaat: een vraag die bijna onbedoeld retorisch geworden is. Als ik al een antwoord zou krijgen zou het toch te lang duren alvorens ik het denk te begrijpen. Mijn traagheid van geest of jouw cryptografisch impressionisme: wie zal het zeggen? Laten we ons beiden het ongemak van een antwoord besparen en me alvast één voorbarige observatie met je delen: het gaat goed met je. Het is een alom gekende wetmatigheid die stelt dat de output van een artiest het hoogst ligt op de uiteindes van het gemoed. En aangezien je het cynisme al een mensenleven terug de rug hebt toegekeerd, rest er nog slechts één optie: de gelukzaligheid van het burgerleven dat je ooit zo hebt verguisd.
Eerlijk is eerlijk: ik heb je nooit anders geweten. Nu ik het zo neerschrijf, besef ik eigenlijk dat we elkaar nog maar een drietal jaren kennen. Ik herinner het me nog vaag: vrienden van me die al jaren vol lof over je spraken besloten op een ellenlange autorit ‘Rococo Zephyr’ door de speakers te laten galmen. Wat ik ervan vond, werd me gevraagd. Een achteloze duim omhoog en een ongeïnteresseerde blik uit het raam was het antwoord. De traagheid van geest, nietwaar? Rococo.
En toch: later volgden nog kennismakingen. ‘Drover’ overstijgt de beelden van Bhagwan Shree Rajneesh in ‘Wild Wild Country’. Het binnenvallen van een spleet licht in een aftandse hotelkamer in ‘Angela’, nét het aangezicht strelend op een ongoddelijk vroeg uur. Nu ben ik diegene die een ongeïnteresseerde duim terugkrijg als ik palaver over de geneugten van ‘Breakfast’. Het kan verkeren. Er ontstond een vriendschap, zij het van een éénzijdige soort.
Er waren periodes dat we elkaar minder hoorden. ‘Gold Record’ was een sympathieke poging van jouwentwege, maar bleef steken in een voor jou ongebruikelijke banaliteit. Of heeft dat te maken met onredelijke standaarden van mijn kant?
Neen, dan voelt ‘YTILAER’ vertrouwder aan. Niet qua thematiek, maar wél wat kwaliteit betreft. Het is een plaat die ondanks zijn etherische invulling toch het nodige gewicht heeft. Een conceptalbum, maar één waar het soms met de glimlach verdwalen is, zoekend naar iets van richting of structuur. Mogelijks ben je de enige muzikant die de timing van een Coronaplaat juist gekregen heeft.
Want dat was immers je doel, nietwaar? Het ontwaken van een maatschappij uit zijn slaapmodus vatten: een opmerkelijke keuze, als voormalig misantroop. Meer antropoloog dan muzikant. Een nobel doel: daar waar anderen de chaos en ontluistering van de voorbije jaren trachten te vatten, ontwaren we bij jou zowaar de geneugten van het gezinsleven tijdens de isolatie (“Shadow of my boy coming down the hall/ And little sister’s hand is deep in his palm/ And her feet don’t ever touch the ground/ Because everybody wants to carry her around”). Ten tijde van Smog zouden dergelijke zinsnedes druipen van ironie en spot, maar sinds je van ‘Let’s Move To The Country’ een lijflied in plaats van aanklacht hebt gemaakt, zijn het intentieverklaringen geworden. Het is je gegund.
Niet dat het allemaal peis en vree is ten huize Callahan in 2022. Ook de cocon van je range life in Texas lijkt niet zo hermetisch afgesloten van de buitenwereld zoals je dat soms zou willen. Hoe ik dat weet? ‘Naked Souls’ bijvoorbeeld: waarbij een kritische noot aanvankelijk haast achteloos aan de aandacht weet te ontsnappen (“Maybe he’ll buy another gun / or maybe he’ll become a policeman / Or kill one”), maar vervolgens toch aanzwelt tot een kreet die moeilijk te negeren valt. Ook vanuit een ivoren toren kan de blik buitenwaarts gekeerd zijn.
Af en toe lijk je me zelfs uit te dagen. ‘Natural Information’ lijkt doordrongen van een potsierlijkheid die niet te rijmen valt met onze geschiedenis. Een met bloemen omfloerste middelvinger. En zoals altijd vergeef ik ook dat weer met de glimlach. Een practical joke waarmee enkel jij als dader kan lachen.
Zijn het dat soort fratsen die ervoor zorgen dat de vergelijkingen met Cohen bij elke release weer net dat stukje holler klinken? Als een onvervulde belofte die zich iedere keer maar weer herhaalt, en waarvan beiden de leugen erkennen en respecteren (“We horen elkaar nog, hé”). Misschien besef jij al langer dan al je volgers dat je niet staat met een fedora, en dat het Sint-Pietersplein in Gent geen habitat is waar jij harten gaat stelen. Of het kan je gewoonweg te weinig schelen.
Meer dan ooit krijg ik het gevoel dat ‘YTILAER’ naast een uiterst interessante tijdsopname vooral een haast dierlijke uiting is van het verlangen naar een creatieve uitlaatklep. De vruchten die daarvan vallen te plukken, mogen wat jou betreft bederven. Een fanatiek doorgedreven purisme waar menig artiest naar dénkt te snakken. Een podium als fata morgana, een valse luxepositie waar anderen naar streven, maar vanwaar jij de wereld ietwat meewarig tracht te aanschouwen. Vanuit dat opzicht is ‘YTILAER’ je zoveelste blik in de massa. Milder, maar daarom niet minder scherp. En af en toe kijkt er iemand terug.
We horen elkaar nog.
Uitgelichte afbeelding door © Hanly Banks Callahan.